Geloven en doen
(toegevoegd: 17 dec 2015)
Paulus windt er geen doekjes om. Hij is niet van plan zijn band met Jezus te verdoezelen. Integendeel, het omgeeft hem als een kleed, het staat op zijn voorhoofd geschreven.
Aan het begin van zijn brief geeft hij aan dat het meest belangrijke dat wij over hem moeten weten, is dat hij een christen is, en ook dat alles wat hij is en heeft aan Jezus toebehoort. Hieruit volgt dat onderworpenheid aan Jezus de boventoon voert in wat wel eens de belangrijkste brief van Paulus zou kunnen worden genoemd. En zeker wel de belangrijkste brief in de moderne menselijke geschiedenis.
De moderne Bijbelvertalingen verzachten het woord “slaaf” (doulos) door het te vertalen met dienstknecht, knecht of dienaar. Maar Paulus vertelt ons dat hij dàt niet bedoelt. Hij vertelt ons dat hij geen ingehuurde kracht is, die voor loon voor Christus werkt, maar dat hij een slaaf is, die volledig aan Jezus toebehoort.
De gedachte van vrijkoping uit slavernij - verlossing - is de kern van de brief van Paulus aan de Romeinen, de apostel der heidenen. Hij haalt in al zijn brieven sowieso veel beelden uit de Romeinse samenleving aan om het verlossingsplan aan de heidenen uit te leggen. Slavernij is een beeld dat de Romeinen konden begrijpen, want slavernij had een centrale plaats in de Romeinse samenleving.
Maar niet alleen Romeinen hadden slaven. In principe was slavermij in de oudheid iets heel normaals. Het waren krijgsgevangenen, mensen die hun schulden niet konden aflossen, of misdadigers. Ook Israel kende slavernij, maar uit krijgsgevangen vreemdelingen. Het eigen volk kon alleen tijdelijk in onderhorigheid genomen worden, wegens schulden. Maar ze werkten dan voor een redelijk loon, en dat voor maximaal 6 jaar (Leviticus 25:39-46).
De Romeinenbrief vindt zijn grootste contrast in de brief aan de Hebreeën, waar Paulus het verlossingsplan aan de Joden uitlegt, met beelden die zij konden begrijpen – beelden uit hun tempeldienst. Daar is zijn boodschap ‘eens en voor altijd’: het offer dat eertijds in schaduwen was voorzien, en wat nu in Jezus Christus, eens en voor altijd, is gebracht. In Hebreeën gebruikt Paulus het woord slaaf geen enkele keer. Dat zou de Hebreeën hebben afgestoten, want zij gingen er prat op dat zij kinderen van Abraham en slaaf van niemand waren (Johannes 8:33). Na Egypte, nooit weer!
Het is heel interessant om in de Griekse grondtekst het woordgebruik te analyseren.
doulos = slaaf. Dat woord gebruikt Paulus in de Romeinenbrief en keer op keer als hij zijn volledig onderworpen positie ten opzichte van Christus wil benadrukken (o.a. Titus 1:1; 2 Timoteüs 2:24; Romeinen 1:18; Romeinen 14:18). We zien dat ook de andere apostelen hun positie ten opzichte van Christus in gelijke bewoordingen beschrijven (Jakobus 1:1; 2 Petrus 1:1; Judas 1:1; Openbaring 1:1; Openbaring 15:3).
Een slaaf moest onvoorwaardelijk gehoorzamen. Als Paulus over slaven sprak, wisten de Romeinen dus meteen dat hij een volledig afhankelijke positie bedoelde: bezit, lijfeigene en volledig eigendom.
In onze tijd is slavernij verbonden met afschuwwekkende misdaden tegen de menselijkheid, maar slavernij was in de oudheid niet persé een positie van mishandeling en onderdrukking, want een slaaf had waarde. Goed doorvoede en gezonde slaven, die hun positie ten opzichte van hun meester kenden, gaven een getuigenis af van een goede meester. En dat beeld past perfect bij onze relatie met God. Wij zijn Zijn eigendom, en wij leggen in ons leven een getuigenis af van Zijn goedheid (1 Petrus 2:9).
pais, paidos = ten opzichte van (1) stand, positie: (huis)slaaf, dienaar, knecht; ten opzichte van (2) afstamming: zoon, dochter; tov leeftijd: kind, jongeling. Wij gebruikten nog niet zo lang geleden het woord jongen of meid in de betekenis van hulp of huisslaaf.
Dit woord gebruikt Paulus in de Hebreeënbrief om aan te tonen dat de Joden qua positie ‘kind aan huis’ waren bij God. Ook kinderen en zij die jonger zijn, moesten onvoorwaardelijk gehoorzamen, maar ze hadden rechten. Ze konden erfgenaam zijn. Huisslaven of knechten hadden meer rechten, dan slaven – ze waren als het ware 'kind aan huis.' Het was aan een van zijn huisslaven – Eliëzer - dat Abraham bereid was zijn bezit na te laten (Genesis 15:2,3).
teknon: ten opzichte van (1) ouders: kind, zoon, dochter. Paulus gebruikt dit woord als hij in Romeinen 9 het contrast wil aangeven tussen de kinderen van het vlees en de kinderen van de Geest. Daar in de betekenis van nakomeling, wat het vlees/de geest voortbrengt. Hij gebruikt niet paidos, om niet verkeerd begrepen te worden.
oiketeia= dienstpersoneel, bediende, dagloner of huurling. Een betaalde kracht. Dat was Paulus dus zeer zeker niet. In Romeinen 14:4, waar hij zegt dat we niet over de knecht van een ander moeten oordelen, gebruikt hij dit woord. Het is de enige keer dat hij dit woord gebruikt, maar hij heeft het daar ook over iets geheel anders dan in de rest van de brief.
Sommige mensen werken in de kerk voor loon: materiële en immateriële (status, aanzien) beloning. Hun dienst aan God is een job of vrijblijvende vrijwilligerswerk. Zodra het te moeilijk wordt of er iets lucratiever voorbijkomt, haken ze af. Jezus plaatst zulke huurlingen tegenover herders (Johannes 10:12). Paulus maakt duidelijk dat deze positie niet past bij een gelovige.
diakonos = dienaar, die voor iemand een dienst verricht en een opdracht uitvoert, tussenpersoon. Een ander woord dat Paulus vaak in zijn brieven gebruikt en dat met dienaar en dienstknecht vertaald is. Dit woord drukt vrijwillige dienstbaarheid uit. In de gemeente heten dienaren die namens de gemeente dienst verrichten, diakenen, diaconessen. Jezus noemt zichzelf in Matteüs 20:28 de Diaken van God. Hij is de ware Tussenpersoon tussen God en mensen; een opdracht uitvoerend voor God, vrijwillig Zijn leven gevend voor ons. Veel christenen vinden dat dìt diakonos hen het beste past. Ze geven hun diensten vrijwillig aan de Heer, als onafhankelijke, vrijdenkende mensen; maar slaaf zijn, in volledig onderworpen dienst? Nee, dat niet!
De gedachte van een christen als slaaf van God, komt in de brief weer tevoorschijn in Romeinen 6, waar Paulus zijn lezers vertelt dat elk mens of een slaaf is van Satan òf van Christus. Dat wij allemaal iemand toebehoren, dat geen enkel mens volledig vrij is en dat elk individu een slaaf is van de zonde, welke tot de dood leidt, òf van gehoorzaamheid, welke tot gerechtigheid leidt (zie Romeinen 6:16-23). Er zijn maar twee mogelijkheden.
Wanneer Paulus dus met de Romeinen spreekt over Gods verlossing van zondaren in Romeinen 3:24 gebruikt hij het woordgebruik van de slavenmarkt uit zijn tijd. “Verlossing” betekende in zijn dagen, kopen op de markt, in het bijzonder het vrijkopen van een slaaf op de slavenmarkt. Aan iets wat in de ogen van de wereld weinig waarde heeft, een uitzonderlijk hoge waarde toekennen – Jezus’ bloed kent ons de waarde toe van kinderen en erfgenamen! (1 Johannes 3:1; Galaten 4:1-6).
Maar slaaf zijn van Christus, zegt Paulus, is geen slavenbestaan. Integendeel, het is de enige manier waarop een mens ècht bevrijd wordt. Het zal uiteindelijk uitmonden in eeuwig leven (vers 23). Voorts zegt hij in Romeinen 14:18 dat als wij in de Geest de minste willen zijn en ons zo dienstbaar willen maken (letterlijk: douleuon = uitsloven), wij Gode welgevallig zullen zijn.
Wat Paulus hier voorstelt, is volledig in overeenstemming met wat Jezus Zijn discipelen leert. Hij zegt: “Een discipel staat niet boven zijn meester, of een slaaf boven zijn heer. Het is genoeg voor de discipel te worden als zijn meester, en voor de slaaf als zijn heer. Indien men aan de heer des huizes de naam Beëlzebul heeft gegeven, hoeveel te meer aan zijn huisgenoten!” (Matteüs 10:24,25).
Hij is de Heer des Huizes en wij zijn de slaven. Wij zullen hetzelfde moeten meemaken als Hij, want wij worden met Hem geïdentificeerd. Hij heeft zich verlaagd om te worden als wij, opdat Hij in alles ons tot voorbeeld zou zijn. De vraag aan ons vandaag is: zouden wij het te min vinden om te worden als Hij? Willen wij wel met onze Heer geïdentificeerd worden? In alles?
Paulus benadrukt in Filippenzen 2:7 nogmaals dat Jezus “het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een slaaf (NBG51: dienstknecht) heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is.” Hij werd niets om ons wil, want wat waren wij, voordat Hij ons op de slavenmarkt van het leven vrijkocht? “Niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken” (1 Korintiërs 1:26-31). We hadden geen status; we waren niets!
Ellen White zegt het zo mooi (1): "Als één van ons moest Hij een voorbeeld geven van (volledige) gehoorzaamheid... Hij zegt: 'Ik heb lust om Uw wil te doen, mijn God, Uw wet is in Mijn binnenste.'... Zijn leven getuigt dat ook wij ... kunnen gehoorzamen..." Dat ook wij de positie van een dienstknecht kunnen innemen.
Maar, zullen sommigen zeggen, het grote thema van Romeinen is toch rechtvaardiging door het geloof? Waarom dan al deze voortdurende nadruk op gehoorzaamheid? Is dat niet wettisch en fanatiek?
Rechtvaardiging door het geloof is het meest onbegrepen begrip in de christelijke wereld. Luther is de Reformatie ermee begonnen, maar de meeste christenen begrijpen het toch niet helemaal. Rechtvaardiging door geloof wil slechts zeggen dat wij onze vrijkoping niet verdienen en dat we onszelf niet in de gunst kunnen werken bij God met rituelen en offers, zelfkastijding en ceremoniën van aanbidding. Al die dingen hebben de joden geen voordeel gebracht; ons dus zeker ook niet. Maar rechtvaardiging door geloof zegt ons ook dat ons geloof niet zonder werken kàn zijn, want geloof zonder werken is een dood geloof (Jakobus 2:17).
Bovendien moeten we goed opletten dat Paulus het geloof van Abraham als voorbeeld aanhaalt om ons uit te leggen wat hij bedoelt. Hij laat nadrukkelijk zien dat Abrahams geloof werken hàd: hij was bereid àlles waarop hij zijn hoop had gevestigd, op te geven voor God. Omdat hij geloofde in de rechtvaardigheid van God, kon hij loslaten en tot het uiterste gehoorzaam zijn.
Dus, als wij het over rechtvaardiging door geloof hebben, dan moeten we er onmiddellijk het beeld van een volkomen gehoorzame dienstknecht aan koppelen – Ook Abraham wordt "slaaf" van God genoemd, ondanks de hem toegerekende gerechtigheid (Psalm 105:42) en ondanks dat God hem "Mijn vriend" noemt. Maar juist omdat hij slaaf durfde te zijn, werd hij vriend (Jesaja 41:8; Jakobus 2:23; Galaten 3:29). Jezus zegt dat ook wij slaven zijn, die vrienden worden (Johannes 15:15).
Rechtvaardigheid door geloof staat niet los van het doen van de werken der rechtvaardigheid, uit geloof, tot (vermeerdering van) geloof (Romeinen 1:17).
Terug naar de slavenmarkt.
Zoals een slaaf op een slavenmarkt een specifieke meester niet “verdient” en zoals hij het zeker niet “verdient” om vrijgekocht te worden, maar het de gewoonste zaak was om van eigenaar te wisselen, en een nieuwe ring door zijn neus geboord te krijgen, zo is het thema van Romeinen onverdiende gunst – genade – en geloof in de beste bedoelingen van onze nieuwe Meester. Ook hierin staan Romeinen en Hebreeën recht tegenover elkaar.
In Hebreeën spreekt Paulus over wat gedaan moest worden - de voortdurende tempeloffers, telkens weer, elk jaar weer - en gedaan is – het laatste en volkomen offer van Jezus Christus, eens en voor altijd. In Hebreeën legt hij de details uit aan het detaillistisch ingesteld volk, dat bekend was met die tempelbeelden, om hen te tonen dat Jezus in elk beeld verscholen zat.
In Romeinen spreekt hij over de aanvaarding van een voorziening waar wij part nog deel aan hebben – in het geloof – en de genade, die rechtvaardig maakt – door het geloof- en onze groei naar geestelijke volwassenheid – tot geloof. De werken waar hij in Romeinen tegen ageert, zijn de werken der joodse ceremoniële wet (Romeinen 3:20,27,28). Dat het nutteloos is om na de vervulling door Christus toch je eigen zaligheid proberen te bewerken, door je te blijven vasthouden aan ceremonies en vormen, die er niet meer toe doen. Paulus legt de nadruk op het geloof, dat Gods genade in Christus zo groot en zo volledig is, dat je volledig vrijgemaakt bent, omdat Hij jouw plaats heeft ingenomen. Onze aanneming in Christus is daarmee niet vanwege ònze verdienste, maar vanwege Zíjn verdienste.
Maar let wel: toch zullen wij aan het eind loon naar werken ontvangen, dus er zal wel degelijk gewerkt moeten worden (Romeinen 2:6).
Ellen White vervolgt: "Christus werd behandeld zoals wij verdienen, opdat wij behandeld zouden worden zoals Hij verdient. Hij werd veroordeeld voor onze zonden, waaraan Hij geen deel had, opdat wij gerechtvaardigd zouden worden door Zijn gerechtigheid, waaraan wij geen deel hadden. Hij onderging de dood, die voor ons bestemd was, opdat wij het leven zouden ontvangen, dat Hem toebehoort. 'Door Zijn striemen is ons genezing geworden."
Dus: U staat daar met witgekalkte voeten of met een “ruilen niet toegestaan” muts op uw hoofd. Een vreemdeling stapt naar voren en betaalt zonder af te dingen, de volle prijs, en dan kijkt Hij u aan en zegt: “Zo, nu ben je vrij te gaan.”
U kunt uw oren niet geloven en vraagt met ogen zo groot als schotels: “Wie, ik? Mag ík gaan?”
“Ja. Je mag ook blijven. Bij Mij ontvang je de status van kind en erfgenaam. Maar je mag ook gaan. Ik zou het jammer vinden, want dat zal betekenen dat je geheid weer slaaf wordt. Van iets of iemand anders.”
Heeft deze Vreemdeling alleen al door Zijn daad van “vrijkoping” ons vertrouwen (geloof is vertrouwen dat God doet wat Hij zegt), dat wij besluiten bij Hem te blijven en Hem van harte te dienen? Dát is rechtvaardiging door het geloof.
Wat Paulus ons duidelijk wil maken in de machtige Romeinenbrief, is dat kinderen en dienstknechten weliswaar meer rechten hebben dan slaven, maar dat een meester altijd het recht heeft een slaaf vrij te kopen of vrij te maken en zelfs tot erfgenaam te benoemen. Wie ontzegt God dat recht?
Zijn boodschap is een persoonlijk getuigenis van het feit dat hij verlost is door het bloed van Jezus – de losprijs - vergoten op het kruis van Golgotha. Zijn boodschap is een getuigenis van zijn Goede Meester. En dát is de kern van zijn brief aan de Romeinen.
Voor de ongeestelijken spreekt Paulus kennelijk wartaal. Zij zijn niet bereid om zó ver te gaan voor het evangelie. Maar voor hen, die geloven, betekent het dat Jezus ons van rechtenloze, statusloze, toekomstloze slaven, kinderen met een glorierijke erfenis heeft gemaakt (Efeziërs 1:5; Galaten 4:1). De slavernij, waar Paulus het over heeft, is dus absoluut goed nieuws.
In Romeinen 8:15-17 spreekt Paulus in verwondering (ik kan haast het enthousiasme "proeven" in de woorden die hij schrijft ... "Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en medeerfgenamen van Christus." Welke slaaf noemt zijn meester "Vader"?
Johannes heeft hetzelfde begrepen als hij uitroept: "Ziet, welk een liefde ons de Vader heeft gegeven, dat wij kinderen Gods genoemd worden, en wij zijn het ook!!!" (1 Johannes 3:1)
Hoe is het met mij gesteld?
Wat wil ik dat de mensen over mij weten? Mijn academische diploma’s? Mijn intellectuele verdiensten? Mijn kennis? Mijn welsprekendheid? Mijn vrijzinnigheid? Mijn schoonheid? Mijn bezittingen? Mijn vroomheid?
Dit is een vraag die ik niet mag omzeilen. Net als Paulus is het antwoord de kern van mijn bestaan, en de betekenis vandaag is mijn persoonlijke relatie met en een volledige afhankelijkheid van God. Want het plaatst mij in de juiste, meest bevredigende en rustgevende positie: “Ik ben een slaaf van Jezus Christus, op Satans slavenmarkt gekocht en betaald, met Zijn bloed. Hij zorgt nu voor mij en ik ben van Hem. Want wie door Jezus Christus is bevrijd, is waarlijk vrij….”
Wie wil zo’n Meester niet dienen?
Voor mij is er geen enkele andere plaats, waar ik zou willen zijn! Kind bij God aan huis!
(IAWH, 1 juli 2010)
Bewerking uit het Bijbelsdagboek van George R. Knight: Walking with Paul through the book of Romans, R&H 2002, ISBN 0828016461
Inkijkje in het dagboek (eerste 8 pagina's): http://www.pacificpress.com/pp/misdta/Chapters/0828016461.pdf
------------------------
(1) Aanhalingen van Ellen White uit: De Grote Strijd, het eerste hoofdstuk: God met ons.
WIE WIL NOU EEN SLAAF ZIJN?
Paulos doulos jesou christou - Paulus, slaaf van Jezus Christus – Romeinen 1:1Paulus windt er geen doekjes om. Hij is niet van plan zijn band met Jezus te verdoezelen. Integendeel, het omgeeft hem als een kleed, het staat op zijn voorhoofd geschreven.
Aan het begin van zijn brief geeft hij aan dat het meest belangrijke dat wij over hem moeten weten, is dat hij een christen is, en ook dat alles wat hij is en heeft aan Jezus toebehoort. Hieruit volgt dat onderworpenheid aan Jezus de boventoon voert in wat wel eens de belangrijkste brief van Paulus zou kunnen worden genoemd. En zeker wel de belangrijkste brief in de moderne menselijke geschiedenis.
De moderne Bijbelvertalingen verzachten het woord “slaaf” (doulos) door het te vertalen met dienstknecht, knecht of dienaar. Maar Paulus vertelt ons dat hij dàt niet bedoelt. Hij vertelt ons dat hij geen ingehuurde kracht is, die voor loon voor Christus werkt, maar dat hij een slaaf is, die volledig aan Jezus toebehoort.
De gedachte van vrijkoping uit slavernij - verlossing - is de kern van de brief van Paulus aan de Romeinen, de apostel der heidenen. Hij haalt in al zijn brieven sowieso veel beelden uit de Romeinse samenleving aan om het verlossingsplan aan de heidenen uit te leggen. Slavernij is een beeld dat de Romeinen konden begrijpen, want slavernij had een centrale plaats in de Romeinse samenleving.
Maar niet alleen Romeinen hadden slaven. In principe was slavermij in de oudheid iets heel normaals. Het waren krijgsgevangenen, mensen die hun schulden niet konden aflossen, of misdadigers. Ook Israel kende slavernij, maar uit krijgsgevangen vreemdelingen. Het eigen volk kon alleen tijdelijk in onderhorigheid genomen worden, wegens schulden. Maar ze werkten dan voor een redelijk loon, en dat voor maximaal 6 jaar (Leviticus 25:39-46).
De Romeinenbrief vindt zijn grootste contrast in de brief aan de Hebreeën, waar Paulus het verlossingsplan aan de Joden uitlegt, met beelden die zij konden begrijpen – beelden uit hun tempeldienst. Daar is zijn boodschap ‘eens en voor altijd’: het offer dat eertijds in schaduwen was voorzien, en wat nu in Jezus Christus, eens en voor altijd, is gebracht. In Hebreeën gebruikt Paulus het woord slaaf geen enkele keer. Dat zou de Hebreeën hebben afgestoten, want zij gingen er prat op dat zij kinderen van Abraham en slaaf van niemand waren (Johannes 8:33). Na Egypte, nooit weer!
Het is heel interessant om in de Griekse grondtekst het woordgebruik te analyseren.
doulos = slaaf. Dat woord gebruikt Paulus in de Romeinenbrief en keer op keer als hij zijn volledig onderworpen positie ten opzichte van Christus wil benadrukken (o.a. Titus 1:1; 2 Timoteüs 2:24; Romeinen 1:18; Romeinen 14:18). We zien dat ook de andere apostelen hun positie ten opzichte van Christus in gelijke bewoordingen beschrijven (Jakobus 1:1; 2 Petrus 1:1; Judas 1:1; Openbaring 1:1; Openbaring 15:3).
Een slaaf moest onvoorwaardelijk gehoorzamen. Als Paulus over slaven sprak, wisten de Romeinen dus meteen dat hij een volledig afhankelijke positie bedoelde: bezit, lijfeigene en volledig eigendom.
In onze tijd is slavernij verbonden met afschuwwekkende misdaden tegen de menselijkheid, maar slavernij was in de oudheid niet persé een positie van mishandeling en onderdrukking, want een slaaf had waarde. Goed doorvoede en gezonde slaven, die hun positie ten opzichte van hun meester kenden, gaven een getuigenis af van een goede meester. En dat beeld past perfect bij onze relatie met God. Wij zijn Zijn eigendom, en wij leggen in ons leven een getuigenis af van Zijn goedheid (1 Petrus 2:9).
pais, paidos = ten opzichte van (1) stand, positie: (huis)slaaf, dienaar, knecht; ten opzichte van (2) afstamming: zoon, dochter; tov leeftijd: kind, jongeling. Wij gebruikten nog niet zo lang geleden het woord jongen of meid in de betekenis van hulp of huisslaaf.
Dit woord gebruikt Paulus in de Hebreeënbrief om aan te tonen dat de Joden qua positie ‘kind aan huis’ waren bij God. Ook kinderen en zij die jonger zijn, moesten onvoorwaardelijk gehoorzamen, maar ze hadden rechten. Ze konden erfgenaam zijn. Huisslaven of knechten hadden meer rechten, dan slaven – ze waren als het ware 'kind aan huis.' Het was aan een van zijn huisslaven – Eliëzer - dat Abraham bereid was zijn bezit na te laten (Genesis 15:2,3).
teknon: ten opzichte van (1) ouders: kind, zoon, dochter. Paulus gebruikt dit woord als hij in Romeinen 9 het contrast wil aangeven tussen de kinderen van het vlees en de kinderen van de Geest. Daar in de betekenis van nakomeling, wat het vlees/de geest voortbrengt. Hij gebruikt niet paidos, om niet verkeerd begrepen te worden.
oiketeia= dienstpersoneel, bediende, dagloner of huurling. Een betaalde kracht. Dat was Paulus dus zeer zeker niet. In Romeinen 14:4, waar hij zegt dat we niet over de knecht van een ander moeten oordelen, gebruikt hij dit woord. Het is de enige keer dat hij dit woord gebruikt, maar hij heeft het daar ook over iets geheel anders dan in de rest van de brief.
Sommige mensen werken in de kerk voor loon: materiële en immateriële (status, aanzien) beloning. Hun dienst aan God is een job of vrijblijvende vrijwilligerswerk. Zodra het te moeilijk wordt of er iets lucratiever voorbijkomt, haken ze af. Jezus plaatst zulke huurlingen tegenover herders (Johannes 10:12). Paulus maakt duidelijk dat deze positie niet past bij een gelovige.
diakonos = dienaar, die voor iemand een dienst verricht en een opdracht uitvoert, tussenpersoon. Een ander woord dat Paulus vaak in zijn brieven gebruikt en dat met dienaar en dienstknecht vertaald is. Dit woord drukt vrijwillige dienstbaarheid uit. In de gemeente heten dienaren die namens de gemeente dienst verrichten, diakenen, diaconessen. Jezus noemt zichzelf in Matteüs 20:28 de Diaken van God. Hij is de ware Tussenpersoon tussen God en mensen; een opdracht uitvoerend voor God, vrijwillig Zijn leven gevend voor ons. Veel christenen vinden dat dìt diakonos hen het beste past. Ze geven hun diensten vrijwillig aan de Heer, als onafhankelijke, vrijdenkende mensen; maar slaaf zijn, in volledig onderworpen dienst? Nee, dat niet!
De gedachte van een christen als slaaf van God, komt in de brief weer tevoorschijn in Romeinen 6, waar Paulus zijn lezers vertelt dat elk mens of een slaaf is van Satan òf van Christus. Dat wij allemaal iemand toebehoren, dat geen enkel mens volledig vrij is en dat elk individu een slaaf is van de zonde, welke tot de dood leidt, òf van gehoorzaamheid, welke tot gerechtigheid leidt (zie Romeinen 6:16-23). Er zijn maar twee mogelijkheden.
Wanneer Paulus dus met de Romeinen spreekt over Gods verlossing van zondaren in Romeinen 3:24 gebruikt hij het woordgebruik van de slavenmarkt uit zijn tijd. “Verlossing” betekende in zijn dagen, kopen op de markt, in het bijzonder het vrijkopen van een slaaf op de slavenmarkt. Aan iets wat in de ogen van de wereld weinig waarde heeft, een uitzonderlijk hoge waarde toekennen – Jezus’ bloed kent ons de waarde toe van kinderen en erfgenamen! (1 Johannes 3:1; Galaten 4:1-6).
Maar slaaf zijn van Christus, zegt Paulus, is geen slavenbestaan. Integendeel, het is de enige manier waarop een mens ècht bevrijd wordt. Het zal uiteindelijk uitmonden in eeuwig leven (vers 23). Voorts zegt hij in Romeinen 14:18 dat als wij in de Geest de minste willen zijn en ons zo dienstbaar willen maken (letterlijk: douleuon = uitsloven), wij Gode welgevallig zullen zijn.
Wat Paulus hier voorstelt, is volledig in overeenstemming met wat Jezus Zijn discipelen leert. Hij zegt: “Een discipel staat niet boven zijn meester, of een slaaf boven zijn heer. Het is genoeg voor de discipel te worden als zijn meester, en voor de slaaf als zijn heer. Indien men aan de heer des huizes de naam Beëlzebul heeft gegeven, hoeveel te meer aan zijn huisgenoten!” (Matteüs 10:24,25).
Hij is de Heer des Huizes en wij zijn de slaven. Wij zullen hetzelfde moeten meemaken als Hij, want wij worden met Hem geïdentificeerd. Hij heeft zich verlaagd om te worden als wij, opdat Hij in alles ons tot voorbeeld zou zijn. De vraag aan ons vandaag is: zouden wij het te min vinden om te worden als Hij? Willen wij wel met onze Heer geïdentificeerd worden? In alles?
Paulus benadrukt in Filippenzen 2:7 nogmaals dat Jezus “het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een slaaf (NBG51: dienstknecht) heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is.” Hij werd niets om ons wil, want wat waren wij, voordat Hij ons op de slavenmarkt van het leven vrijkocht? “Niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken” (1 Korintiërs 1:26-31). We hadden geen status; we waren niets!
Ellen White zegt het zo mooi (1): "Als één van ons moest Hij een voorbeeld geven van (volledige) gehoorzaamheid... Hij zegt: 'Ik heb lust om Uw wil te doen, mijn God, Uw wet is in Mijn binnenste.'... Zijn leven getuigt dat ook wij ... kunnen gehoorzamen..." Dat ook wij de positie van een dienstknecht kunnen innemen.
Maar, zullen sommigen zeggen, het grote thema van Romeinen is toch rechtvaardiging door het geloof? Waarom dan al deze voortdurende nadruk op gehoorzaamheid? Is dat niet wettisch en fanatiek?
Rechtvaardiging door het geloof is het meest onbegrepen begrip in de christelijke wereld. Luther is de Reformatie ermee begonnen, maar de meeste christenen begrijpen het toch niet helemaal. Rechtvaardiging door geloof wil slechts zeggen dat wij onze vrijkoping niet verdienen en dat we onszelf niet in de gunst kunnen werken bij God met rituelen en offers, zelfkastijding en ceremoniën van aanbidding. Al die dingen hebben de joden geen voordeel gebracht; ons dus zeker ook niet. Maar rechtvaardiging door geloof zegt ons ook dat ons geloof niet zonder werken kàn zijn, want geloof zonder werken is een dood geloof (Jakobus 2:17).
Bovendien moeten we goed opletten dat Paulus het geloof van Abraham als voorbeeld aanhaalt om ons uit te leggen wat hij bedoelt. Hij laat nadrukkelijk zien dat Abrahams geloof werken hàd: hij was bereid àlles waarop hij zijn hoop had gevestigd, op te geven voor God. Omdat hij geloofde in de rechtvaardigheid van God, kon hij loslaten en tot het uiterste gehoorzaam zijn.
Dus, als wij het over rechtvaardiging door geloof hebben, dan moeten we er onmiddellijk het beeld van een volkomen gehoorzame dienstknecht aan koppelen – Ook Abraham wordt "slaaf" van God genoemd, ondanks de hem toegerekende gerechtigheid (Psalm 105:42) en ondanks dat God hem "Mijn vriend" noemt. Maar juist omdat hij slaaf durfde te zijn, werd hij vriend (Jesaja 41:8; Jakobus 2:23; Galaten 3:29). Jezus zegt dat ook wij slaven zijn, die vrienden worden (Johannes 15:15).
Rechtvaardigheid door geloof staat niet los van het doen van de werken der rechtvaardigheid, uit geloof, tot (vermeerdering van) geloof (Romeinen 1:17).
Terug naar de slavenmarkt.
Zoals een slaaf op een slavenmarkt een specifieke meester niet “verdient” en zoals hij het zeker niet “verdient” om vrijgekocht te worden, maar het de gewoonste zaak was om van eigenaar te wisselen, en een nieuwe ring door zijn neus geboord te krijgen, zo is het thema van Romeinen onverdiende gunst – genade – en geloof in de beste bedoelingen van onze nieuwe Meester. Ook hierin staan Romeinen en Hebreeën recht tegenover elkaar.
In Hebreeën spreekt Paulus over wat gedaan moest worden - de voortdurende tempeloffers, telkens weer, elk jaar weer - en gedaan is – het laatste en volkomen offer van Jezus Christus, eens en voor altijd. In Hebreeën legt hij de details uit aan het detaillistisch ingesteld volk, dat bekend was met die tempelbeelden, om hen te tonen dat Jezus in elk beeld verscholen zat.
In Romeinen spreekt hij over de aanvaarding van een voorziening waar wij part nog deel aan hebben – in het geloof – en de genade, die rechtvaardig maakt – door het geloof- en onze groei naar geestelijke volwassenheid – tot geloof. De werken waar hij in Romeinen tegen ageert, zijn de werken der joodse ceremoniële wet (Romeinen 3:20,27,28). Dat het nutteloos is om na de vervulling door Christus toch je eigen zaligheid proberen te bewerken, door je te blijven vasthouden aan ceremonies en vormen, die er niet meer toe doen. Paulus legt de nadruk op het geloof, dat Gods genade in Christus zo groot en zo volledig is, dat je volledig vrijgemaakt bent, omdat Hij jouw plaats heeft ingenomen. Onze aanneming in Christus is daarmee niet vanwege ònze verdienste, maar vanwege Zíjn verdienste.
Maar let wel: toch zullen wij aan het eind loon naar werken ontvangen, dus er zal wel degelijk gewerkt moeten worden (Romeinen 2:6).
Ellen White vervolgt: "Christus werd behandeld zoals wij verdienen, opdat wij behandeld zouden worden zoals Hij verdient. Hij werd veroordeeld voor onze zonden, waaraan Hij geen deel had, opdat wij gerechtvaardigd zouden worden door Zijn gerechtigheid, waaraan wij geen deel hadden. Hij onderging de dood, die voor ons bestemd was, opdat wij het leven zouden ontvangen, dat Hem toebehoort. 'Door Zijn striemen is ons genezing geworden."
Dus: U staat daar met witgekalkte voeten of met een “ruilen niet toegestaan” muts op uw hoofd. Een vreemdeling stapt naar voren en betaalt zonder af te dingen, de volle prijs, en dan kijkt Hij u aan en zegt: “Zo, nu ben je vrij te gaan.”
U kunt uw oren niet geloven en vraagt met ogen zo groot als schotels: “Wie, ik? Mag ík gaan?”
“Ja. Je mag ook blijven. Bij Mij ontvang je de status van kind en erfgenaam. Maar je mag ook gaan. Ik zou het jammer vinden, want dat zal betekenen dat je geheid weer slaaf wordt. Van iets of iemand anders.”
Heeft deze Vreemdeling alleen al door Zijn daad van “vrijkoping” ons vertrouwen (geloof is vertrouwen dat God doet wat Hij zegt), dat wij besluiten bij Hem te blijven en Hem van harte te dienen? Dát is rechtvaardiging door het geloof.
Wat Paulus ons duidelijk wil maken in de machtige Romeinenbrief, is dat kinderen en dienstknechten weliswaar meer rechten hebben dan slaven, maar dat een meester altijd het recht heeft een slaaf vrij te kopen of vrij te maken en zelfs tot erfgenaam te benoemen. Wie ontzegt God dat recht?
Zijn boodschap is een persoonlijk getuigenis van het feit dat hij verlost is door het bloed van Jezus – de losprijs - vergoten op het kruis van Golgotha. Zijn boodschap is een getuigenis van zijn Goede Meester. En dát is de kern van zijn brief aan de Romeinen.
Voor de ongeestelijken spreekt Paulus kennelijk wartaal. Zij zijn niet bereid om zó ver te gaan voor het evangelie. Maar voor hen, die geloven, betekent het dat Jezus ons van rechtenloze, statusloze, toekomstloze slaven, kinderen met een glorierijke erfenis heeft gemaakt (Efeziërs 1:5; Galaten 4:1). De slavernij, waar Paulus het over heeft, is dus absoluut goed nieuws.
In Romeinen 8:15-17 spreekt Paulus in verwondering (ik kan haast het enthousiasme "proeven" in de woorden die hij schrijft ... "Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en medeerfgenamen van Christus." Welke slaaf noemt zijn meester "Vader"?
Johannes heeft hetzelfde begrepen als hij uitroept: "Ziet, welk een liefde ons de Vader heeft gegeven, dat wij kinderen Gods genoemd worden, en wij zijn het ook!!!" (1 Johannes 3:1)
Hoe is het met mij gesteld?
Wat wil ik dat de mensen over mij weten? Mijn academische diploma’s? Mijn intellectuele verdiensten? Mijn kennis? Mijn welsprekendheid? Mijn vrijzinnigheid? Mijn schoonheid? Mijn bezittingen? Mijn vroomheid?
Dit is een vraag die ik niet mag omzeilen. Net als Paulus is het antwoord de kern van mijn bestaan, en de betekenis vandaag is mijn persoonlijke relatie met en een volledige afhankelijkheid van God. Want het plaatst mij in de juiste, meest bevredigende en rustgevende positie: “Ik ben een slaaf van Jezus Christus, op Satans slavenmarkt gekocht en betaald, met Zijn bloed. Hij zorgt nu voor mij en ik ben van Hem. Want wie door Jezus Christus is bevrijd, is waarlijk vrij….”
Wie wil zo’n Meester niet dienen?
Voor mij is er geen enkele andere plaats, waar ik zou willen zijn! Kind bij God aan huis!
(IAWH, 1 juli 2010)
Bewerking uit het Bijbelsdagboek van George R. Knight: Walking with Paul through the book of Romans, R&H 2002, ISBN 0828016461
Inkijkje in het dagboek (eerste 8 pagina's): http://www.pacificpress.com/pp/misdta/Chapters/0828016461.pdf
------------------------
(1) Aanhalingen van Ellen White uit: De Grote Strijd, het eerste hoofdstuk: God met ons.