Bijbelstudie
Beeldenaanbidding
door Ingrid A. Wijngaarde, 3-7-2018Wat is er mis voor een protestantse kerk om een gebedsruimte te huren waar beeldenaanbidding, geestenaanbidding, iconen en tekenen van Katholieke riten prominent aanwezig zijn? Kunnen Protestantse Bijbelvaste christenen wel de God des Hemels aanbidden in dergelijke ruimten? 1
Het Latijnse cultus sacrarum imaginum kan vrij goed worden vertaald met "aanbidding van heilige beelden", en "beeldaanbidder" is een handige term voor cultor imaginum – eikonodoulos (beeldslaaf), in tegenstelling tot eikonoklastes (beeldbreker).
Volgens de RKK (hierna: Kerk) zou de aanbidding van beelden op geen enkele manier de allerhoogste aanbidding inhouden, die alleen aan God mag worden gebracht. De cultus sacrarum imaginum zou slechts in min of meerdere mate eerbied en eer aanduiden, en erkenning van waarde. Het Eerste Gebod in de katholieke versie van de Tien Geboden, zou, voor zover men er een verbod op de aanbidding van en dienst aan afbeeldingen in de woorden “gij zult geen vreemde goden voor mijn aangezicht hebben” willen lezen, geen invloed hebben op de katholieke praktijk. Wie zich een beetje verdiept in wat deze cultus voor de Kerk betekent, komt er gauw achter dat er een kunstig spel met woorden wordt gespeeld.
Natuurlijke of positieve wet
De Kerk argumenteert als volgt: De oude wet - inclusief de tien geboden – voor zover deze alleen een natuurwet promoot, is natuurlijk eeuwig. Geen enkele mogelijke omstandigheid kan bijvoorbeeld het vijfde, zesde en zevende gebod ooit intrekken.
Maar voor zover de oude wet - inclusief de tien geboden, een positieve wet is, werd deze eens voor altijd afgeschaft door de afkondiging van het evangelie (Romeinen 8:1-2; Galaten 3:23-5, Handelingen 15:28-9). Het derde gebod dat de Joden opdracht gaf om de zaterdag heilig te houden (omdat de Kerk het 2e gebod heeft geschrapt, is het 4e gebod in de Decaloog in Exodus het derde in de RK catechismus geworden; en bovendien: de zaterdag is niet voor de joden: lees mijn boek over de betekenis van de sabbat van het 4e gebod), en de wet van de besnijdenis zijn in de redenering van de Kerk typische gevallen van positieve wetten die respectievelijk zijn vervangen door een andere wet op gezag van de christelijke Kerk en afgeschaft door het evangelie.
De Kerk noemt dus de Decaloog onveranderlijk in haar hoedanigheid als een natuurlijke wet, maar veranderlijk in haar hoedanigheid als een positieve wet. Daarbij bepaalt de kerk zelf welke van de tien geboden door de evangelieverkondiging de gedaantewisseling van natuurlijk naar positief hebben ondergaan: het tweede gebod en het vierde gebod – twee van de drie geboden die de Kerk op eigen houtje heeft veranderd.
De Kerk redeneert aldus: ' "Gij zult geen vreemde goden voor mijn aangezicht hebben" - wat de eeuwige natuurlijke wet is - wordt gescheiden van "Gij zult u geen gesneden beeld maken …Gij zult hen niet aanbidden noch dienen. Er is geen inherente slechtheid in het maken van een beeld; daarom is het een goddelijk-positieve wet uit de Oude Bedeling, die niet meer van toepassing is op christenen dan de wet van de besnijdenis.'
De Kerk betoogt verder dat, omdat er nergens in het Nieuwe Testament een goddelijke positieve wet over het onderwerp te vinden is, christenen in de eerste plaats alleen gebonden zijn door de natuurlijke wet die verbiedt aan enig schepsel de eer te geven die alleen God toekomt, en dat dit ook inhoudt het uitspreken van gebeden tegen of enige soort van absolute aanbidding van een vervaardigd beeld; Daarnaast zijn christenen (uiteraard!) gebonden door elke kerkelijke wet die uitgevaardigd is op autoriteit van de Kerk (lees: paus). Daarmee wordt ondervangen dat als de paus zegt dat iets goed en heilig is, de gelovige gebonden is aan die (ex cathedra-)uitspraak. Een perfecte kringredenering!
Adoratio en proskunesis
Deze kromme redenering werd voor het eerst bevestigd in het Tweede Concilie van Nicea (787) - aan het begin van de donkere Middeleeuwen van onwetendheid. De Kerk sprak zich daarin uit over echte aanbidding: allerhoogste aanbidding van een wezen alleen omwille van Zichzelf, erkenning van absolute afhankelijkheid van iemand die gunsten kan verlenen zonder verwijzing naar iemand anders. Dit noemde zij latreia – de dienst aan God - en verklaarde dat deze aanbidding alleen aan God moet worden gebracht. In het Latijn is hiervoor het woord adoratio. 2
Daarnaast bracht de kerkvergadering nuancering daan met de woorden proskunesis 3 en douleia.
Proskunesis, is echter vreemd genoeg, zowel qua betekenis als etymologisch hetzelfde als het Latijnse adoratio (ad - tot, bij + ōrāre - spreken, pleiten, bidden) – en dus ook latreia en het komt in het christelijk gebruik overeen met het Latijnse veneratio.
De raad stelde echter dat deze vorm van aanbidding niets meer was dan respect en eervolle eerbied zoals die kan worden gebracht aan een eerbiedwaardig persoon – een staatshoofd, een kerkleider. En dat deze eerbied moet en mag worden gebracht aan de heiligen die met God regeren.
Sla je er de Bijbel op na, dan wordt duidelijk dat in het NT proskunesis nadrukkelijk voor aanbidding van God wordt gebruikt, of om juist het tegendeel te benadrukken - waar dat in overtreding aan iemand anders of een voorwerp geschiedt. Op grond van de Bijbel, is het duidelijk dat de Kerk dwaalt.
Douleia wordt het beste vertaald als de cultus van slaafse onderwerping, neerwerpen in het stof (doulos = slaaf).
In het Engels en ook het Nederlands betekenen beide woorden echter hetzelfde: verering, aanbidding, cultus, eerbiedigen.
Nog meer gekunsteldheid: absolute en relatieve aanbidding
Om het verschil verder te benadrukken, maakte het Concilie onderscheid tussen absolute en relatieve aanbidding.
Absolute aanbidding wordt aan iemand gebracht om zijnentwil.
Relatieve aanbidding wordt gebracht aan een beeld of een icoon helemaal niet omwille van het beeld of het icoon, maar omwille van het ding dat, de persoon die wordt uitgebeeld. Het beeld zelf is niets, maar het deelt de eer van het uitgebeelde. Een belediging van het standbeeld is een belediging aan het adres van degene wiens beeld het is. In die zin wordt die persoon geëerd door het beeld te eren; dus alle gebrachte eer komt het uitgebeelde toe. Het beeld is alleen opgericht, omdat het echte voorwerp van aanbidding niet (meer) aanwezig kan zijn. 4
Volgens de Kerk moet deze vorm van relatieve aanbidding worden gebracht aan het kruis, het crucifix, de afbeeldingen (iconen) van Christus en de heiligen, terwijl het de intentie is de aanbidding te richten op de personen die deze afbeeldingen vertegenwoordigen.
Het besluit van het Concilie van Nicea II luidt: "Wij bevestigen met alle zekerheid en zorg zowel de figuur van het heilige en het levengevende Kruis, als ook de eerbiedwaardige en heilige beelden, hetzij gemaakt in kleuren of mozaïek of andere materialen, geschikt worden geplaatst in de heilige kerken van God, op heilige vaten en gewaden, op muren en afbeeldingen, in huizen en op wegen, dat wil zeggen, de beelden van onze Here God en Verlosser Jezus Christus, van onze Onbevlekte Maagd, de heilige Moeder van God, van de eervolle engelen en alle heiligen en heilige mannen. Want zo vaak als ze worden gezien in hun uitbeeldingen, worden mensen die ernaar kijken vurig opgetild naar de nagedachtenis en liefde van degenen die uitgebeeld worden en opgewekt om hen respect en eer te betonen. Maar dit is niet echte aanbidding, die volgens ons geloof alleen toekomt aan de Goddelijke Natuur. Aldus moet wierook en licht worden gebracht aan het beeld van het heilige en levengevende Kruis, de heilige Evangelieboeken en andere heilige voorwerpen, om ze eer te bewijzen, zoals het de vrome gewoonte uit de oudheid was. Want de eer die aan een afbeelding wordt betaald, gaat door naar het afgebeelde; hij die een beeld aanbidt, aanbidt de realiteit van hem die erin is geschilderd.” 5
Het Concilie van Trente (1545-1563) herhaalt trouw de onfeilbaarheid van de beginselen van Nicea II, omdat een eerder uitgevaardigde kerktraditie nooit kan worden afgeschaft 6: “De heilige synode beveelt dat beelden van Christus, de Maagd Maria van God en andere heiligen geoorloofd zijn en vooral in kerken, en dat aan die beelden eer en eerbied moet worden gebracht, niet dat er godheid of kracht wordt gedacht in hen te zijn omwille waarvan zij kunnen worden aanbeden, of dat van hen iets kan worden gevraagd, of dat elk vertrouwen in beelden kan worden gesteld, zoals gedaan door de heidenen die hun vertrouwen stellen in hun afgoden, maar omdat de eer die aan hen wordt getoond wordt doorverwezen naar de personen die zij vertegenwoordigen, zodat wij door te zoenen, te omhelzen en knielen voor beelden wij Christus aanbidden en de heiligen eren die zij uitbeelden.”
Dus de eer en aanbidding die wij geven aan een Madonnabeeld wordt doorverwezen naar Maria, de hemelkoningin. Dit is regelrechte afgoderij, want Maria is én dood en nergens in het NT wordt melding gemaakt van enige aanbidding of speciale eer voor de moeder van Christus, of van de apostelen of welk ander mens dan ook. Zelfs engelen weigerden in het laatste boek van de Bijbel aanbidding door Johannes. Op grond van de Bijbel, dwaalt de Kerk zeer.
Deze verdraaiing van betekenis doet mij denken aan de meesterlijke sematiek van de slang: "God heeft jullie zeker wel verboden om van welke boom dan ook te eten... Hij liegt, jullie zullen niet sterven. Hij wil alleen niet dat jullie net zo wijs worden als Hij." Ze stierven inderdaad niet ... meteen ... en ze verwierven kennis die hen geen enkele wijsheid opleverde ... Beeldenaanbidding brengen het geloofsvolk helemaal niet dichter tot God - het verwijdert hen juist van God.
Website Vaticaan
De katholieke kerk geeft nadrukkelijk toe dat zij het tweede gebod uit Gods Decaloog heeft geschrapt. Dit is ten minste eerlijk te noemen, omdat op gezag van de Kerk dit gebod tot een positieve wet van prokunesis, douleia en relatieve aanbidding is bestempeld en de Kerk op haar eigen gezag iets anders heeft verordineerd en boven de Bijbel heeft gesteld.
Op de website van het Vaticaan staat het volgende over het katholieke eerste gebod in het hoofdstuk dat handelt over de Tien Geboden:
“IV. "U ZULT U GEEN GESNEDEN BEELDEN MAKEN..."
2129 Het goddelijke gebod omvatte het verbod op elke voorstelling van God door de hand van de mens. Deuteronomium legt uit: "Aangezien je geen vorm zag op de dag dat de Heer tot je sprak op Horeb uit het midden van het vuur, pas dan op dat je niet corrumpeert door een gesneden beeld voor jezelf te maken, in de vorm van een figuur ... . " Het is de absoluut transcendente God die zichzelf aan Israël heeft geopenbaard. "Hij is het alles", maar tegelijkertijd "Hij is groter dan al zijn werken." Hij is "de auteur van schoonheid."
2130 Niettemin stelde God al in het Oude Testament het maken van beelden voor die symbolisch op redding wezen door het vleesgeworden Woord: zo was het met de bronzen slang, de ark van het verbond en de cherubijnen.
2131 Zich baserend op het mysterie van het vleesgeworden Woord, rechtvaardigde de zevende oecumenische raad in Nicea (787) de verering van iconen - van Christus, maar ook van de Moeder van God, de engelen en alle heiligen. Door geïncarneerd te worden, introduceerde de Zoon van God een nieuwe 'economie' van beelden.7
2132 De christelijke verering van beelden is niet in strijd met het eerste gebod dat afgoden verbiedt. Inderdaad, "de eer die aan een beeld wordt verleend, gaat over op zijn origineel", en "wie een beeld vereert, vereert de persoon die erin wordt afgebeeld."”
De Kerk geeft er nog het volgende voetnoot bij: "De eer die aan heilige beelden wordt gebracht is een "respectvolle verering", niet de aanbidding die alleen aan God te danken is: Religieuze eredienst is niet gericht op beelden op zichzelf, die als louter dingen worden beschouwd, maar onder hun onderscheidende aspect als beelden die ons naar geïncarneerde God leiden. Het komen tot het beeld eindigt daarin niet als afbeelding, maar neigt naar degene wiens afbeelding het is."
Echter, Leviticus 26:1 stelt het maken van beelden waarvoor men zich neerbuigt, geljk met het maken en aanbidden van afgoden. Punt uit.
Ellen White in De Grote Strijd
“Toen het instrument dat de dwalingen aan het licht brengt [de Bijbel] eenmaal uit de weg was geruimd, kon Satan naar eigen inzichten handelen. Volgens de profetie zou het pausdom „erop uit zijn tijden en wet te veranderen" (Daniël 7:25). Dit werk werd onmiddellijk ondernomen. Om de bekeerlingen uit het heidendom iets in de plaats te geven voor de verering van hun afgoden en zodoende hun zogenaamde aanvaar¬ding van het christendom te vergemakkelijken, werd het aanbidden van beelden en relikwieën langzamerhand in de christelijke godsdienst opgenomen. Een oecumenisch concilie keurde later deze afgodendienst goed. Om het godslasterlijke werk af te ronden, heeft Rome zich het recht toe¬geëigend het tweede gebod, dat de beeldendienst verbiedt, uit Gods wet te schrappen en het tiende gebod te splitsen om toch het juiste aantal te behouden.” – E.G. White, De Grote Strijd, hfdst 3- Een tijd van geestelijke duisternis.
Aanhangsel “Beeldendienst” in de Grote Strijd
"De aanbidding van beelden ... was een van die verdorvenheden van het christendom die stiekem en bijna zonder waarneming de kerk binnensloop. Dit verderf ontwikkelde zich niet, zoals andere ketterijen, in een keer, want in dat geval zou het met besliste afkeuring en berisping hebben plaatsgevonden: maar toen in het begin onder een vermomming werd gebracht, werd zo geleidelijk de ene praktijk na de andere in verband daarmee geïntroduceerd, totdat de kerk diep betrokken was door de praktijk van afgoderij, niet alleen zonder tegenstand, maar bijna zonder enige besliste tegenwerping; en toen er ten langen leste een poging werd ondernomen om het uit te roeien, was het kwaad te diep genesteld om verwijdering toe te laten ....
Het moest worden teruggevoerd tot de afgodische neiging van het menselijk hart, en zijn neiging om het schepsel meer dan te dienen de maker ....
"Beelden en afbeeldingen werden voor het eerst in kerken geïntroduceerd, niet om te worden aanbeden, maar in plaats van boeken om instructie te geven aan hen die niet konden lezen, of om toewijding in de geest aan te wakkeren. In hoeverre ze ooit hieraan voldeden, valt te betwijfelen; maar zelfs als we toegaven dat dit al een tijdje het geval was, was dat al snel opgehouden en er werd vastgesteld dat beelden en beelden die in kerken werden gebracht, de geest van de onwetende, ontaarde, eerder verduisterden in plaats van verlichten. . Zodat ze, hoe ze ook bedoeld waren om het denken van mensen tot God te richten, eindigden in het afkeren van God naar de aanbidding van geschapen dingen." --J. Mendham, de zevende algemene raad, de tweede van Nicea, Inleiding, pagina's III-VI. {GC 680.2} Voor een overzicht van de procedures en beslissingen van de Tweede Raad van Nicea, A.D. 787, bijeengeroepen om de aanbidding van beelden tot stand te brengen, zie Baronius, Ecclesiastical Annals, Vol. 9, pagina 391-407 (Antwerpen, 1612); J. Mendham, de zevende algemene raad, de tweede van Nicea; Ed. Stillingfleet, verdediging van afgoderij beoefend in de kerk van Rome (Londen, 1686); A Select Library of Nicene and Post-Nicene Fathers, 2d series, vol. 14, pag. 521-587 (New York, 1900); Charles J. Hefele, A History of the Councils of the Church, from the Original Documents, B. 18, ch. 1, sec. 332, 333; ch. 2 sec. 345-352 (T. en T. Clark Education, 1896), vol. 5, blz. pp. 260-304, 342-372.
Vragen ter overpeinzing
1. Het hoofdargument van de Kerk was vroeger dat beelden helpen bij de onderwijzing van eeuwige waarheden aan de ongeletterden (of domgehouden kerkvolk). Is het kerkvolk in de 21e eeuw nog steeds zo onnozel dat ze beelden nodig hebben om het verlossingsplan van God te begrijpen? Dit argument ging niet toen al niet op, en nu al helemaal niet.
2. De Kerk stelt nadrukkelijk dat de verering van de beelden degene toekomt die wordt uitgebeeld. Nadrukkelijk stelt het kerkelijk gebod dat dat niet alleen Christus is, maar ook de paus, Maria en al de heiligen en engelen. Dus: de verering van het beeld van Maria of de door de Kerk heiligverklaarden komt hen toe die afgebeeld worden. Hiermee wordt dus de aanbidding van Christus op één lijn gezet met die van schepselen. Maar dit is toch hetzelfde als latreia/adoratio-verering, die volgens zeggen alleen God toekomt?
3. Stelt de Kerk een waarheid, wanneer ze zegt dat er in het Nieuwe Testament geen positieve wet tegen proskunesis-aanbidding bestaat? In het NT is het overduidelijk wie proskunesis toekomt – en dat zijn geen beelden of mensen. We zien in Openbaring dat de draak (de slang en duivel) via het beest (de valse godsdienstige macht) aanbidding eist, op straffe des doods – Openbaring 13:4,15 – in tegenstelling tot de aanbidding van God de Schepper – Openbaring 14:7. Een groter contrast is er niet - een meesterlijkere vervalsing ook niet.
4. Het werkwoord proskunēo komt meer dan 60 keer voor in het NT en iedere keer is er geen twijfel mogelijk dat het om aanbidden van God gaat, of om het tegendeel te benadrukken: aanbidding van iemand anders, waar aanbidding alleen God toekomt. In Matheus 2:2, waarin de drie wijzen vragen waar zij de Koning der Joden – Jezus – kunnen aanbidden. Hem kwam de aanbidding toe. En in Openbaring 19:10 en in Openbaring 22:8 waar Johannes beide keren eer wil betonen aan de engel. Deze spreekt hem beide keren streng toe dat niet te doen, maar God alleen te aanbidden. Aldus is het NT dus wel overduidelijk dat alleen God prokunesis toekomt.
5. Is de aanbidding die de paus gegeven wordt en door hem aanvaard wordt, niet van dezelfde orde – proskunesis? Als hij zich laat afbeelden in zijn slangenkop-audiëntiepaleis, zittend op zijn grote witte troon, geflankeerd door twee gouden engelen en ‘karinalen-oudsten’ – een duidelijk beeld van de troonzaal van God zoals de Bijbel dat beschrijft (Openb. 20:11). De mens der wetteloosheid 8: “De tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is.” 2 Tess. 2:4.
De slangenkop audiëntiezaal van de paus, ook bekend als de Paul VI audiëntiezaal of de hal van de pauselijke audiëntie, is de troonzaal van het Roomse koninkrijk. De vorm van het gebouw is onmiskenbaar de kop van een slang; de spleetogen, de vorm, de schubben, de neusgaten, alles ademt een atmosfeer uit van slangenverering. Als de paus op zijn troon zit, spreekt hij a.h.w. vanuit de bek van de slang. (lees Openbaring 12:9 en 13:2)
6. Is de autoriteit van de Kerk niet machtig genoeg om slechts een woord te spreken om het kerkvolk zonder weerwoord een nieuwe uitleg te laten aanvaarden, zoals ze met het vierde gebod van God heeft gedaan? Aangezien de Kerk zelf een vergelijking maakt met het sabbatsgebod, dat zij heeft veranderd, waarom heeft ze in deze kwestie ervoor gekozen het tweede gebod in zijn geheel uit Gods wet te schrappen en niet slechts een andere uitleg voor te stellen?
7. Of was de afgoderij van het aanbidden van beelden in de 8e eeuw al zo ver ingeburgerd dat de Kerk het niet meer kon verbieden zonder haar populariteit op het spel te zetten? Moest men daarom met veel kunstige uitlegkunde op de proppen komen?
8. Aangezien de Kerk de autoriteit heeft, geboden te schrappen en te veranderen, waarom heeft ze het niet bij negen gelaten? Wel, dat zou pas een statement van autoriteit zijn! Waarom het tiende gebod van God door tweeën hakken om de schijn van tien op te houden?
9. Kunnen Bijbelgetrouwe protestanten God eren in gebouwen waarin beeldenverering zo prominent aanwezig is, dat het niet afgeschermd kan worden, of in gebouwen waar heidense rituelen, zoals de zogenaamde geestuitdrijvingen en gebedsgenezingen van sommige evangelische kerken, worden opgevoerd?
10. Wat zou een verwijzing van gasten naar een gebouw met dit soort beelden en afbeeldingen voor indruk achterlaten als Protestanten -zevende-dags adventisten incluis - prediken dat ze door Gods kinderen moeten oproepen “uit te gaan” van valse godsdienstige systemen (Openb.18:4), terwijl zij omwille van geld genoegen nemen met uitingen van afgodische rites in hun aanbiddingshuizen? In het Oude Testament gebood God de Israëlieten zelfs de naam van een afgod niet in de mond te nemen.
11. Zou het niet onnoemelijk onbeschoft zijn om gast te zijn in iemands anders huis, en daar mensen oproepen om eruit te gaan? Zou niet vanwege beschaamdheid de neiging ontstaan om “in te houden” en daardoor compromissen te sluiten en het onnodig moeilijk maken een onafhankelijke en vrije positie ten aanzien van de verkondiging aan te behouden? Zou er geen enkel ander gebouw in de omgeving zijn, waar een Bijbelgetrouwe gemeente in zou kunnen kerken, met behoud van de uitzonderlijke positie om haar onderscheidende boodschap uit te dragen? Zou niet elke kerk moeten oppassen om geleidelijk sluwe compromissen te sluiten met wat zij weet dat onwaarheid is?
12. In haar uitleg vergelijkt de Kerk de beeldenverering met de bronzen slang in de woestijn en zelfs de ark des verbonds, die geflankeerd werd door twee engelen. In wezen wordt hiermee gezegd dat het God zelf is geweest die afbeeldingen heeft gemaakt van dieren en engelen en de opdracht heeft gegeven die te aanbidden of ervoor te buigen. Deze uitleg is echter een regelrehte leugen, want de bronzen slang, de ark en de cherubijnen werden niet aanbeden. En zeg eens eerlijk, zouden Maria of Johannes Paulus II zich kunnen meten met Christus? Volgens de Kerk zijn deze doden-die-niets-weten-en-niet-doen (o.a. Prediker 9:5) heiligen, die met God in de hemel regeren en daarom verering verdienen. Vreemd.
Zoek de volgende teksten eens op en zie dat God meerdere malen in Zijn Woord heeft bewezen meer behagen te hebben in een tent (Ex 25:8; 2 Sam 6:17; 2 Sam 7:2,6,7), een nederig huis (1 Sam 7:1; 2 Sam 6:10; Hand 2:46; 5:42; Rom 16:5), een kale dorsvloer, waar het volle pond voor betaald is (2 Sam 24:18,24, 25), een stal (Luk 2:16) of een krot in een armoedig dorp (Luk1:26), dan een statig aan afgoden gewijd gebouw (1 Sam 5:2).
Footnotes:
- 1 Voor dit artikel heb ik gebruik gemaakt van de informatie op de RKK-pagina Catholic Encyclopedia: http://www.newadvent.org/cathen/07664a.htm.
- 2 Zie voor een uitleg over de rite van de verering van het kruis tijdens de heilige mis: Paul Turner, Glory in the Cross: Holy Week in the Third Edition of The Roman Missal, hoofdstuk: The adoration of the holy cross, p. 92-103
- 3Proskunesis (Grieks: προσκύνησις) of proskunese is een rituele handeling om eer te betuigen aan een heerser of god door een kus toe te werpen en/of te buigen, knielen of zich neer te werpen. Proskunese betekent letterlijk `toekussen`. Het woord komt van `προσ` (pros) = naar, toe, en `κυνησις` (kynesis) = kus. Het toekussen geldt als eerbetoon.
- 4 In de Grieks-Orthodoxe worden de afbeeldingen iconen genoemd. In de semiotiek is een icoon een teken dat in zijn vorm overeenkomt met zijn betekenis, datgene waarnaar het in de werkelijkheid verwijst - Christus of een heilige. De Kerk stelt aldus dat als het voorwerp of de persoon wel aanwezig was, het de aanbidding rechtstreeks zou ontvangen. Wat we tegenwoordig heel goed kunnen waarnemen bij de paus.
- 5(Mansi, XIII, pp. 378-9; Harduin, IV, blz. 453-6)
- 6Plaatselijk kan het aanbidden van beelden strenger of minder streng op aanbidding lijken, maar bedenk, de RKK verandert nooit.
- 7De Kerk stelt aldus: door Christus als mens geboren te laten worden, heeft God ‘een beeld’ van Zichzelf gemaakt in Christus en daarmee ‘het gebruik’ ingesteld voor het aanbidden van beelden. Wat wordt God hier een zaak toegeschreven, die een regelrechte leugen is.
- 8Wetteloosheid is het woord dat de Bijbel gebruikt voor het overtreden van Gods wet der Tien Geboden. Geen grotere overtreding dan op eigen gezag schrappen (2e gebod), betekenis veranderen (4e gebod) en in tweeën hakken(10e gebod) en (toch) het geloofsvolk voorhouden dat er geen vuiltje aan de lucht is.